Arjan Vliegenthart (Nibud) zet zijn schouders eronder
Tekst Andrew Groeneveld Beeld Milan Vermeulen
Als directeur van het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) waakt hij over de financiële redzaamheid van kwetsbaren. Ook hamert hij onvermoeibaar op verhoging van het sociaal minimum. Arjan Vliegenthart ziet het politieke klimaat langzaam ten goede veranderen. Voor 2024 heeft hij een boodschap van hoop.
Als lid van de Commissie sociaal minimum pleit Nibud-directeur Vliegenthart voor meer bestaanszekerheid voor de mensen met de laagste inkomens, en dus voor hogere uitkeringen en een hoger minimumloon. Maar de groep jongvolwassenen die nog aan het leven moet beginnen verdient wat hem betreft ook extra aandacht. Er staat de samenleving voor hen nog een hoop te doen.
‘Ja! Dat heb ik zeker. Ik vind het namelijk heel boeiend om te zien dat de wind in de politiek en de samenleving langzaam aan het draaien is. Bestaanszekerheid is altijd een belangrijk thema voor het Nibud geweest en krijgt nu meer aandacht dan ooit. Goed, maar tussen droom en daad zitten nog een paar praktische hobbels. Dat vraagt om politieke wil en goed beleid. Het komt er nu op aan dat het nieuwe kabinet met concrete maatregelen komt om de situatie van mensen ook daadwerkelijk te verbeteren.’
‘Als het gaat om mijn werk is dat zeker het belangrijkste. Vraag je het me privé, dan is het allerbelangrijkste dat mijn puberende dochters volgend jaar goed het schooljaar doorgaan en dat mijn zoon in de zomer een leuke musical heeft met groep 8. En natuurlijk dat de dames van SDW, die ik train, kampioen worden.’
‘Ik ben bevoorrecht dat ik altijd het gevoel heb dat er genoeg is om naar uit te kijken. En de hoop op een betere toekomst wint het bij mij bijna altijd van de mistroostigheid van het heden. In die zin geloof ik in wat de Duitse filosoof Ernst Bloch over hoop zei, namelijk dat het de brandstof is tussen wat er is en wat er zou kunnen zijn. Hoop gaat niet over wat je concreet wilt bereiken of welk succes je wilt behalen, maar over het feit dat de zaak het gewoon waard is om je ervoor in te zetten. Er is in deze wereld veel waarvoor we ons mogen inzetten.’
‘Dat klopt. Maar ik ben altijd meer van de hoop dan van de frustratie geweest. Misschien heb ik dat van mijn ouders meegekregen of zat het in het water dat ik heb gedronken.’
‘Daar worden ze soms weleens moe van. Er zijn mensen die zeggen: er is geen probleem of Arjan heeft er wel een oplossing voor. Vraag dat gerust maar aan mijn familie. Het zit toch in de aard van het beestje. Ik heb vaak toch pret in de dingen die ik mag doen. Het mooie is dat ik mag werken in een organisatie waar alle collega’s dezelfde passie hebben, en dat is dat we Nederland niet ten onder willen laten gaan aan geldproblemen.’
‘Natuurlijk. Als de avond valt en ik zie thuis het nieuws, dan denk ik vaak: jemig, wat is het een puinzooi in deze wereld. Leren we het dan nooit? Ik denk ook aan de mensen dichter bij huis die niet rond kunnen komen. Leed manifesteert zich op veel verschillende manieren. Ik woon in Amsterdam Nieuw-West. Dat heette vroeger een Vogelaarwijk, een krachtwijk, een prachtwijk. Je ziet er veel mensen die het goed en naar hun zin hebben, maar als je goed kijkt zie je ze ook zitten bij station Sloterdijk, de mensen die geen schoenen aan hebben. Je moet wel willen kijken.’
‘Ja en nee. Het aantal armen met heel weinig inkomen is ongeveer hetzelfde gebleven, maar de groep kwetsbaren is veel groter geworden. Een jonge generatie gaat tegenwoordig het volwassen leven in met een studieschuld, drie banen en geen plek op de woningmarkt. Ze zijn niet echt arm, hebben soms best een aardig inkomen, maar ze zijn wel kwetsbaar. Deze groep kan geen bestaan opbouwen en kijkt zonder hoop naar de toekomst. Ze kunnen geen plannen maken en die met eigen gedrag beïnvloeden. Daar maak ik me wel zorgen over. De SER (Sociaal-Economische Raad, red.) noemt dit verschijnsel uitgesteld leven. Van samenwonen tot gezinsvorming wordt uitgesteld. Uitgesteld leven is een bittere term, maar ook spot-on. De jongvolwassenen kunnen niet aan het leven beginnen. Dat is best iets om bezorgd over te zijn, want diezelfde groep moet Nederland de komende jaren wel gaan dragen.’
‘Er bellen steeds meer mensen met een hoger inkomen. Ze zien alles om zich heen plotseling veel duurder worden. Ze konden in coronatijd nog wel wat opzijzetten, maar ze zien nu hun reserves verdwijnen. Ze vragen zich af hoe ze daar grip op kunnen krijgen. Vroeger belden deze mensen nooit, ze zijn er het afgelopen jaar mee begonnen.’
‘Sowieso is een stevige koerswijziging nodig. Neem armoede van kinderen. Nederland doet het op dat gebied heel slecht. Andere landen in Europa hebben de voorzieningen voor kinderen veel beter op orde. Verder moet de ondergrens voor het sociaal minimum echt flink omhoog. Dus een significante verhoging van de uitkeringen en het minimumloon. De overheid moet bovendien op een andere manier gaan kijken naar mensen. Mensen zijn veel te afhankelijk van toeslagen geworden en de overheid doet quasi-messcherp alsof ze precies weet wat er nodig is om niet in het ravijn te vallen. Maar de mensen dansen massaal op de rand van de vulkaan, ze moeten gewoon meer ruimte krijgen om adem te kunnen halen.’
‘Nee, dat hoeft niet eens, de cijfers liggen er gewoon al. Het gaat nu vooral om politieke moed. Ik vind het wat dat betreft best bemoedigend dat steeds meer politieke partijen ervan overtuigd zijn dat de bestaanszekerheid anders georganiseerd moet worden. Armoede was in ons land heel lang iets van eigen schuld. Die relatie tussen armoede en schuld zijn we gelukkig langzaam aan het loslaten.’
‘Mensen moeten genoeg geld hebben om rond te kunnen komen. Zo simpel is het. We hebben in onze samenleving te lang gedacht dat als we de mensen maar leren hoe je dubbeltjes en kwartjes omdraait, dat het dan vanzelf wel goed komt. Maar mensen met weinig of te weinig geld weten doorgaans heel goed hoe je moet budgetteren en dat je in de supermarkt niet op ooghoogte moet winkelen maar in het schap eronder. Die hoeven we geen budgettips te geven. Dat zou pedant zijn. Ze hebben gewoon te weinig om van rond te komen.’
‘Zeker, dat is ook waar het Nibud met speciale tools bij helpt. Vooral bij jongeren kun je met financiële educatie een eind komen. We noemen zakgeld niet voor niets leergeld. Zeker rond hun 18e worstelen jongeren met hun financiële zelfstandigheid. Hun handtekening is op die leeftijd goud waard geworden; ze kunnen alles kopen, overal voor lenen en overal gaan gokken. En natuurlijk wordt er wel gewezen op de risico’s, maar als jongeren ergens niet ontvankelijk voor zijn, zijn het waarschuwingen. Dat laat onderzoek keer op keer zien. De vraag is dan ook of daar niet iets anders moet gebeuren. Vooral voor jongeren rond die leeftijd is er nog ontzettend veel werk aan de winkel.’
‘Houd hoop. De wereld kan beter worden als we er allemaal onze schouders onder zetten. Zo simpel is het. Dat is mijn uitgangspunt.’
Naam:
Arjan Vliegenthart
Geboren: 1978, Heerhugowaard
Studie:
politicologie aan de VU
Functies:
medewerker wetenschappelijk bureau SP, lid Eerste Kamer voor de SP (2007-2014), wethouder Amsterdam (2014-2018), directeur Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting Nibud (sinds 2018), voorzitter raad van toezicht HUMAN (sinds 2022).